Multidisciplinaire richtlijn COPD (2010): samenvatting voor de bedrijfsarts

Na het hoofdstuk opsporing, diagnostiek en follow-up volgt een hoofdstuk patiëntenvoorlichting en zelfmanagement. Het volgende hoofdstuk heet stoppen met roken. Van de niet-medicamenteuze interventies is namelijk alleen van het staken met roken aangetoond dat dit de prognose gunstig beïnvloedt. Er zijn geen medicamenteuze interventies waarvan is bewezen dat ze de langetermijnprognose van COPD gunstig beïnvloeden. De kwaliteit van leven en de exacerbatiefrequentie kan wel worden beïnvloed. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat werkplekgerichte stoppen-met-roken-programma’s kosteneffectief zijn.

Daarna volgen de hoofdstukken optimaliseren lichamelijk prestatievermogen, ademhalingsoefeningen en voeding. Ruime aandacht is er voor psychosociale ondersteuning en behandeling. Het blijkt dat mensen met COPD vaker last hebben van angst en depressie. Psychosociale interventies (zoals cognitieve gedragstherapie), additioneel aan inspanningstraining kunnen een positief effect hebben op fysieke activiteit en welbevinden. Er zijn ook aanwijzingen dat antidepressiva van waarde kunnen zijn om de kwaliteit van leven te verbeteren.

Het hoofdstuk COPD en werk beschrijft onder andere de rol van de bedrijfsarts in de ketenzorg bij COPD. De volgende zaken komen hier aan bod:
- Wat is de bijdrage van beroepsmatige blootstelingen aan COPD? 
- Wat is de invloed van COPD op arbeidsparticipatie, inkomenspositie, arbeidsongeschiktheid en hiermee gepaard gaande maatschappelijke kosten?
- Welke arbeidsgerelateerde interventies dienen te worden genomen om COPD te voorkomen of (vroegtijdig) te kunnen behandelen?
- Wat is de rol van de bedrijfsarts bij patiënten met COPD en welke indicaties zijn er voor verwijzing?
Vervolgens komen aan de orde: zuurstoftherapie, niet-invasieve ademhalingsondersteuning, longvolumereductiechirurgie, vaccinaties en longrevalidatie.  Wat dat laatste betreft blijkt dat gunstige effecten van longrevalidatie in alle ernstgroepen van COPD beschreven zijn, maar dat er geen mogelijkheden zijn om te voorspellen of iemand een gunstige respons zal vertonen.
In de bijlagen komen de regionale organisatie van ketenzorg aan bod en worden evidencetabellen gepresenteerd. 
 


Conclusie
De richtlijn is helder geschreven en overzichtelijk opgesteld. Veel hoofdstukken eindigen met een paragraaf over zorgorganisatie en verwijsbeleid, waardoor de richtlijn aan praktische bruikbaarheid wint.
Door het hoofdstuk ‘COPD en werk’ krijgen disciplines uit de behandelende sector snel een overzicht van deze invalshoek. Het zal de samenwerking van bedrijfsartsen met curatief werkenden kunnen verbeteren.